ArchiefArtikelenZoeken
01.10.04

Monumentale Grote Atlas Nederlands Oost-Indië

Door: Henk Donkers, Faculteit der Managementwetenschappen, Radboud Universiteit Nijmeg

Op cartografisch gebied werd er in Nederlands Oost-Indië ‘iets groots verricht’. Om de grotendeels met ondoordringbare wouden, moerassen en vulkanen bedekte Indische Archipel in kaart te brengen moest een gigantische hoeveelheid cartografisch pionierswerk verricht worden. De resultaten daarvan zijn verzameld in de Grote Atlas van Nederlands Oost-Indië, een acht kilo zwaar geografisch naslagwerk over (koloniaal) Nederlands Oost-Indië. Wie iets heeft met Indië, kan niet om deze atlas heen. De eerste druk verscheen eind vorig jaar en was snel uitverkocht. De herdruk bevat extra, zeldzame kaarten.

Wanneer de Nederlanders na de val van Napoleon Nederlands Oost-Indië in 1816 weer terugkrijgen van de Engelsen, ondervinden ze tijdens de talrijke militaire strafexpedities dat ze de inlandse vorsten en hoofden niet de baas kunnen zonder goede kaarten. De (vierde) Java-oorlog van 1825 tot 1830 kost ruim vijftienduizend levens aan Nederlands-Indische kant. Generaal De Stuers beschrijft hoe de vijand, vertrouwd met het terrein, hinderlagen legt, directe confrontaties vermijdt, op raadselachtige wijze verdwijnt en de tegenstander noopt tot ‘vruchteloze marschen links en regts’. Soortgelijke ervaringen hebben militairen tijdens expedities op Sumatra, Bali, Borneo, Celebes en Timor. Tot in de Atjeh-oorlog, de hevigste koloniale oorlog die van 1873 tot 1904 duurt, ervaren militairen het gebrek aan goed kaartmateriaal. Logisch dus dat zij aandringen op kartering van het gebied en dat dit – net als in andere landen – onder hun leiding en verantwoordelijkheid gebeurt. Economische en bestuurlijke belangen zoals van de heffing van landrente en wegenaanleg spelen pas later een rol.
Het in kaart brengen van Insulinde is een gigantisch karwei. De Indische Archipel bestaat uit duizenden eilanden, is grotendeels met ondoordringbare wouden bedekt, heeft een verzengend klimaat en een moeilijke topografie met zijn hoge bergen (waaronder veel vulkanen) en uitgestrekte moerassige laagvlaktes. Ga er maar aan staan als je niet over luchtfoto’s en satellietbeelden beschikt en zelfs de geometrie van al die eilanden nog niet bekend is.
Hoe moeilijk de opmeting van het land is, blijkt uit een artikel van Ormeling sr., die van 1948 tot 1955 bij de Topografische Dienst in Nederlands-Indië werkte voordat hij hoofdredacteur van de Bosatlas werd. Hij schrijft het artikel in 1989 ter gelegenheid van het (virtueel) 125-jarige bestaan van deze dienst. Op basis van de jaarverslagen concludeert hij dat ‘een handjevol Nederlanders, drie generaties lang, geassisteerd door Indonesische opnemers, verkenners en plaatselijk geworven dragers, hun krachten gegeven hebben om een werk tot stand te brengen dat reeds door zijn omvang respect afdwingt.’ Ze doen hun werk ‘op afmattende marsen door sawahterreinen, van kampong tot kampong, door heuvelen schaars bewoonde bergterreinen, langs vulkaanhellingen en door moerasvlakten, langs rivierbeddingen, vaak de enige mogelijke verbinding, nu eens ploeterend in stortregens dan weer zwoegend in de tropische zon, geplaagd door muskieten, bloedzuigers, bijenzwermen of mieren, geteisterd door malaria, met niet meer medische hulp dan een verbandtrommel met jodium en kinine, overnachtend in primitieve bivaks, opgeschrikt door tijgers, olifanten of verwilderde karbouwen, soms onvriendelijk ontvangen door de bevolking waardoor militaire dekking nodig [is], in hun waarnemingen gestoord door een langdurig bewolkte hemel of door aanhoudende rooksluiers als gevolg van bos- en ladangbranden…’ Om de exacte ligging van plaatsen te kunnen aangeven en het land te karteren is een driehoeksnet nodig dat het hele land bedekt. Voor deze triangulatie moeten stenen merktekens (pilaren) worden opgericht, waarvoor men soms ‘behalve proviand en zware instrumenten ook cement en pilaarbekisting [moet] vervoeren naar toppen van 2000 tot 3000 meter, die slechts bereikbaar [zijn] na dagenlange marsen door opengekapte tracés door het regenwoud.’ Omdat de lonen nog lager liggen dan op de plantages zijn dragers vaak moeilijk te krijgen. Ook komt het voor dat ‘onlustgevoelens bij de bevolking zich [ontladen] in beschadiging of vernieling van pilaren (pilaarschennis).’
Omdat in de uitgestrekte, moerassige, zwaar beboste laagvlakten van Sumatra hoger gelegen punten ontbreken, gebruikt men daar chronometers. De ligging van plaatsen wordt bepaald door de vaststelling van het tijdsverschil tussen twee locaties. Daarvoor moeten de chronometers van de ene naar de andere plaats vervoerd worden. De regelmaat mag tijdens het transport echter niet verstoord worden. Daarom worden er prauwen ingezet, waarbij de chronometers midden in de boot in kisten zijn vastgezet. Om schokken te voorkomen mag er niet geroeid worden maar moet men pagaaien. En als de expeditie bij ondiepten of stroomversnellingen over het land verder gaat, moeten de dragers zich schuifelend voortbewegen. Zonder al dit pionierswerk had Nederlands-Indië nooit goed gekarteerd kunnen worden, althans niet in de 19de, begin 20ste eeuw.

Internationale lof
De Topografische Dienst in Nederlands-Indië maakt op basis van al dit barre pionierswerk talrijke kaarten tot op een schaal van 1: 200.000, van tot op dat moment vrijwel onbekende gebieden. Ook de talrijke, mede door het KNAG georganiseerde expedities brengen de archipel in kaart. In 1909 ontstaat bij het KNAG het idee om samen met de Topografische Dienst een wetenschappelijke atlas van de koloniën te maken. Het wordt een zware bevalling. Door financiële problemen en telkens weer overlijdende secretarissen van de atlascommissie duurt het nog tot 1938 voordat de atlas verschijnt. Op het congres van de International Geographical Union (IGU) in Amsterdam wordt hij gepresenteerd als de Atlas van Tropisch Nederland. De atlas telt 165 topografische en thematische kaarten, en krijgt internationaal veel lof. Het is de eerste wetenschappelijke atlas van een kolonie, en cartografisch gezien is hij bijzonder fraai uitgevoerd. Lang voordat Nederland zijn eerste nationale atlas krijgt (in afleveringen tussen 1963 en 1977), is er eigenlijk al een over Oost- en West-Indië (hoewel hij niet helemaal voldoet aan richtlijnen die de IGU in 1960 voor nationale atlassen opstelt). De atlas is snel uitverkocht, maar wordt vanwege de oorlog niet herdrukt.
Om te voorkomen dat de atlassen in handen vallen van de Japanners, die bezig zijn met hun opmars in Oost-Azië en ook Nederlands-Indië dreigen binnen te vallen, vraagt het ministerie van Oorlog Nederlanders in Indië in 1941 hun atlas in te leveren bij de Topografische Dienst. De Japanse opmars verloopt echter ongedacht snel. Op 8 december 1941 verklaart Nederland – na de Japanse aanval op Pearl Harbor en de landingen in Malakka – Japan de oorlog. Na de verloren Slag in de Javazee (Karel Doorman) op 27 februari 1942 capituleert op 8 maart het Koninklijk Nederlands Indisch Leger (KNIL) op Java. De opmars is zo overrompelend dat de Topografische Dienst geen kans ziet de atlassen te vernietigen of onvindbaar te verbergen. De Japanners vinden ze ‘in keurige stapels’, zo vertelt Ormeling sr. later. De Nederlanders die hun atlas hebben ingeleverd, zien hem nooit meer terug. Zij moeten wachten op een facsimile-uitgave in 1990, die ook meteen is uitverkocht (ondanks de prijs van 250 gulden).

Authentiek
De kaarten uit de Atlas van Tropisch Nederland zijn – op de 21 kaarten van Nederlands West-Indië na – allemaal overgenomen in de pas verschenen Grote Atlas van Nederlands Oost-Indië. Aan deze kleinschalige kaarten (variërend van 1:750.000 voor Java tot 1:3.000.000 voor Nieuw-Guinea) zijn nog honderden andere kaarten toegevoegd. Allereerst de serie topografische overzichtskaarten (met een schaal tot 1:200.000) die de Topografische Dienst losbladig heeft uitgegeven. Daarnaast staan er plattegronden in van tientallen steden en soms van hun ommelanden. Ten slotte zijn er kaarten opgenomen die de geallieerden tussen 1942 en 1946 gemaakt hebben.
Uit deze goudmijn aan cartografisch materiaal hebben de samenstellers naar hartelust gedolven. Ze hebben er een atlas uit samengesteld van 480 pagina’s met 530 kaarten en een paginaformaat van 46 bij 33 cm. De atlas is volledig in kleurendruk uitgegeven en weegt in de cassette maar liefst acht kilo. Hij bevat tientallen enkele of dubbele uitvouwpagina’s, waardoor kaarten met afmetingen tot 43,5 bij 122 cm opgenomen konden worden, zoals de Kaart van de Scheepvaartverbindingen der N.V. Koninklijke Paketvaart Maatschappij voor het jaar 1939 waarop alle negentig lijndiensten staan ingetekend. Voor de weergave van Nederlands-Indië als geheel – dat zich in oost-west-richting over duizenden kilometers uitstrekt van Sabang in het noordwestelijkste puntje van Sumatra tot Merauke in de zuidoostelijkste uithoek van Nieuw-Guinea – en langgerekte eilanden zijn deze formaten een uitkomst.
De samenstellers wilden een geografisch naslagwerk van Nederlands-Indië gedurende de laatste halve eeuw van het koloniale bewind maken vanuit de toenmalige (westerse) visie. Het had misschien voor de hand gelegen nieuwe kaarten te tekenen. Dan had men op basis van een weldoordacht cartografisch programma een uitgebalanceerde atlas kunnen samenstellen waarbij onderwerpen, kaartschalen en cartografische weergaven goed op elkaar zijn afgestemd. Maar omdat de samenstellers ook de rijke verscheidenheid van de Indische cartografie wilden laten zien, kozen ze voor authentieke kaarten uit de eerste helft van de vorige eeuw. Die keuze was niet moeilijk omdat Robert Cribb in zijn Historical Atlas of Indonesia de eerste werkwijze al gevolgd had.
Zo hebben ze een groot aantal bijzonder mooie kaarten aan de vergetelheid ontrukt. Dat er een ratjetoe aan kaartbeelden zou kunnen ontstaan, hebben ze op de koop toe genomen en weten te beperken door alle kaarten over Nederlands Oost-Indië over te nemen uit de Atlas van Tropisch Nederland en de losbladige kaartseries van de Topografische Dienst van Nederlands-Indië. Zij vormen de ruggengraat van de atlas en zorgen voor voldoende eenheid.
De keuze voor authentieke kaarten stelde de makers wel voor problemen. Zo waren de delen van Nederlands- Indië niet uniform in kaart gebracht. Er waren veel meer (goede) kaarten van Sumatra en Java dan van Borneo, Celebes en de overige Buitengewesten. Niet alle historische kaarten waren in goede staat, ze waren verspreid over vele collecties of hadden soms buitensporige formaten. Behalve onevenwichtig was het beschikbare materiaal ook onvolledig. Om lacunes op te vullen heeft men enkele nieuwe kaarten laten tekenen, bijvoorbeeld over de politionele acties, de Japanse interneringskampen en de meest recente vooroorlogse bestuurlijke indeling. De oorspronkelijke kaarten zijn in facsimile weergegeven. Hoewel er digitale kleurcorrecties zijn toegepast, zien veel kaarten er gelig verkleurd uit en soms zijn vouwen of beschadigingen nog te zien. Erg is dat niet, want het verhoogt de authenticiteit.

Kunst
Tussen de kaarten zitten tientallen juwelen. Vooral de topografische overzichtskaarten met de contrasten tussen bergen, vulkanen en (moerassige) laaglanden zijn van grote klasse en artistieke waarde. Wat is de Boekit Barisan-bergketen op Sumatra met zijn vulkanen en bergmeren mooi weergegeven en wat rijzen de geisoleerde vulkanen op Java fraai op uit het landschap! Als je de kaarten beziet van de eindeloze, moerassige, zwaar beboste laaglanden, bijvoorbeeld aan de oostkust van Sumatra of op de vele eilanden, vóel je je daarin wegzakken. Daar pagaaiden de triangulatiebrigades met hun gevoelige instrumenten doorheen.
Kaarten tekenen was destijds nog een kunst, die in de huidige tijd van computercartografie niemand meer beheerst. Wat dat betreft zijn de gedetailleerde reliëfkaarten heel bijzonder, vooral die van vulkanen. Rond 1880 werd de techniek om reliëf weer te geven met schrapjes en kamlijnen vervangen door hoogtelijnen. Indische kaarttekenaars pasten daarbij de zogenoemde ‘billen- en tietenmethode’ toe. De ruggen werden rond weergegeven als borsten, de dalen met scherpe inkepingen als bilnaden. Helemaal in overeenstemming met de werkelijkheid was dat niet, maar gebruikers werden zo wel duidelijk op (gevaarlijke) ravijnen gewezen. De Grote Atlas van Nederlands Oost-Indië kent een vaste, systematische opbouw, zowel voor het gebied als geheel als voor de afzonderlijke regio’s, met telkens thematische kaarten over natuurlijke en sociale verschijnselen, dan klein- en grootschalige topografische kaarten en ten slotte gedetailleerdere kaarten en plattegronden van steden en hun ommelanden.
De atlas bevat een apart register en beschrijvingen van alle 2400 cultuurondernemingen (plantages) en een algemeen geografisch register van bijna 13.000 plaatsnamen. Helaas zijn dat alleen de namen uit de Atlas van Tropisch Nederland. De duizenden namen op de (losbladige) kaarten van de Topografische Dienst en de stadsplattegronden staan er niet in. Het samenstellen van zo’n register zou een jaar gevergd hebben en de atlas nóg dikker en duurder gemaakt hebben. Ook had er dan een raster over de kaarten getekend moeten worden, wat afbreuk had gedaan aan de authenticiteit. Wel zijn aan de plattegronden van de grootste steden straatnamenregisters toegevoegd.
Een persoonlijke band met het koloniale Nederlands- Indië heb ik niet. Wie dat wel heeft, zal smullen van deze atlas. En wie verder verschijnselen en ontwikkelingen in het koloniale Nederlands-Indië of het huidige Indonesië in een geografische en historische context wil plaatsen, kan niet om deze atlas heen. In het nieuwe eindexamenprogramma voor de Tweede Fase is een prominente plaats ingeruimd voor Zuid-Oost-Azië. Schoolboekenschrijvers en docenten die deze regio moeten behandelen, kunnen er aardig materiaal aan ontlenen.
Zelf heb ik vele uren verlekkerd en vol bewondering voor de kaartenmakers en de samenstellers in de atlas zitten kijken. Alleen het lezen van de teksten was geen genot. Daarvoor zijn de regels op de (tweetalige) tekstpagina’s en in de toelichtingen bij de kaarten te lang, en de letters en de interlinie te klein. ■

Grote Atlas van Nederlands Oost-Indië – Comprehensive Atlas of the Netherlands East Indies. Door J.R. van Diessen, F.J. Ormeling, R. Braam, W. Leijnse, P. Levi, J. Reijnders, R. Voskuil en P. Ziellemans. Onder begeleiding van een KNAG-commissie bestaande uit P. van den Brink, F. Ormeling en J. Werner. Omvang 480 pagina’s, formaat 46 x 33 cm. Uitgave van Asia Maior en Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap, Zierikzee/Utrecht, tweede druk november 2004. Winkelprijs: 4 265. KNAG-leden: 4 195. ISBN 90-748-6122-9.

Grote Atlas van Nederlands Oost-Indië - Supplement. J.R. van Diessen, F.J. Ormeling et al. Omvang 28 pagina's, formaat 46 x 33 cm. Uitgave van Asia Maior en Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap, Zierikzee/Utrecht, eerste druk november 2004. Winkelprijs: 4 16,50. KNAG-leden: 4 11,50. ISBN 90-748-6124-5.

Literatuur

  • F.J. Ormeling sr. 1989. Triangulatie, opneming en kartering van voormalig Nederlands-Indië. Kartografisch Tijdschrift XV, 2: 37-48.

Herdruk Grote Atlas van Nederlands Oost-Indië bevat supplement
De eerste druk van de Grote Atlas van Nederlands Oost-Indië (november 2003) was zeer snel uitverkocht. De tweede editie verschijnt in november 2004 en zal worden uitgebreid met een supplement dat los verkrijgbaar is voor mensen die de eerste druk aanschaften. Het supplement van 28 pagina’s bevat 29 kaarten en plattegronden. Het betreft hier plattegronden van plaatsen (uit de periode 1920-1960), havenkaarten (1891-1920), een topografische kaart van de eilanden Bandanaira en Goenoeng Api (1900) en thematische kaarten over onderwerpen als de volkenkunde van geheel Nederlands Oost-Indië (1940), de economie (1922) en verkeersverbindingen (1928) van Sumatra, ondernemingscultures op Java (1922) en de laatste bestuurlijke indeling van Nederlands Nieuw- Guinea (1962).



Printversie